Wie gaat er mee naar Alpha Centauri?
‘To boldly go where no man has gone before’. Die openingszin van Star Trek blijft de liefhebbers uitdagen. Deze week beraadslagen ruimtevaartfans over reizen naar de sterren.
De Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA heeft net haar plannen gepresenteerd voor de grootste bemande raket in de geschiedenis, bedoeld om ooit naar Mars te reizen. Maar dat is klein bier voor de paar honderd ruimtevaartenthousiastelingen die zich op 30 september in Orlando, Florida zullen verzamelen. Zij gaan het met elkaar eens serieus hebben over de ultieme ruimtevaartonderneming: een reis naar een naburige ster.
Het 100 Year Starship Symposium in Orlando wordt georganiseerd door defensie-onderzoeksfinancier DARPA (onder andere uitvinder van het internet). Tientallen sprekers, van gerenommeerde onderzoekers van NASA tot sciencefictionschrijvers, zullen er praten over de technologische, praktische, financiële en ook filosofische problemen van het interstellaire verkeer. Het is de categorie ‘to boldly think where no man has gone before’ en iedereen weet dat het niet kan, maar laat je daar nou eens níet door afleiden: kijk nou eens wat er wél kan – dat zal zo’n beetje de toon zijn op de bijeenkomst.
Het beste onderzoeksvoorstel krijgt van DARPA een onderzoekssubsidie toegekend van een half miljoen dollar.
Want één probleem overheerst natuurlijk: de afstanden zijn astronomisch. Zelfs onze naaste buur in het heelal, de ster Proxima Centauri (alleen zichtbaar op het zuidelijk halfrond), ligt op 39 biljoen kilometer (een biljoen is een 1 met 12 nullen) van ons vandaan. Dat is 264.000 keer de afstand tussen de aarde en de zon, en de afstand die licht in 4,2 jaar aflegt. Zelfs de allersnelste aardse sonde met conventionele raketaandrijving zou daar tienduizenden jaren over doen.
„Er zijn zo’n half dozijn ideeën voor een voortstuwing die, in theorie een snelheid tot tien procent van de lichtsnelheid zouden kunnen halen”, zegt Ian Crawford, planeetonderzoeker en astronoom aan Birkbeck College in Londen. „Dat zou betekenen dat je een jaar of veertig over de reis doet.”
Crawford, ook van de partij in Orlando, is deelnemer in Project Icarus, een met kernfusie aangedreven ruimteschip dat binnen 100 jaar naar een naburige ster moet kunnen reizen. „Het idee is dat pellets van bevroren waterstof achter het ruimteschip met intense laserbundels tot kernfusie gebracht worden”, legt hij uit. Het ruimteschip, met een grote metalen plaat afgeschermd tegen het kernfusiegeweld, wordt zo steeds harder voortgestuwd.
Maar afstanden en snelheden mogen dan de hoofdproblemen zijn, het zijn lang niet de enige kwesties die nog voor vertrek uitgezocht moeten worden. Hoe communiceer je met de aarde? (vermoedelijk met laserbundels en enorme antennes) Hoe bestuur je een sonde die pas na jaren antwoord geeft? En: waar ga je heen?
„Binnen een straal van 15 lichtjaar, wat eigenlijk wel de uiterste grens lijkt, zijn er zo’n 56 sterren”, zegt Crawford. „Een ster met planeten zou het interessantst zijn. Van onze buursterren weten we nog niet of ze aardachtige planeten hebben, maar daar komen we met het bloeiende onderzoek naar buitenaardse planeten vast nog wel achter.”
Planeetonderzoek en – wie weet – speuren naar leven op die planeten spreken natuurlijk het meest aan, maar er zijn ook andere wetenschappelijke doelen. Crawford: „Ik zou heel graag weten hoe het interstellair medium, het vacuüm buiten de invloedssfeer van de zon, er uitziet. Astrofysici zouden dolgraag eens een andere ster van dichtbij zien.”
Een sonde kan natuurlijk een voorganger voor een bemande sonde zijn, al moet Crawford om dat idee alleen maar lachen. „Je moet eerst kunnen lopen voordat je kunt rennen.”
Andere sprekers hebben daar wel degelijk over nagedacht, bijvoorbeeld over ethische aspecten. Met een reistijd van enkele decennia, lijkt het nauwelijks de moeite om terug te gaan. Vrijwilligers zijn vast wel te vinden, maar mag je die op weg sturen? Hoe hou je ze in leven en gemotiveerd in het besef van hun buitenaardse einde?
„Je zou je ruimteschip ook kunnen zien als een ark, met misschien honderden tot duizenden mensen”, zegt Robin Schoemaker, programmamanager ruimtevaart bij TNO en een van de weinige Nederlanders die naar Orlando afreizen.
Schoemaker zal het hebben over de manier waarop je zo’n ark, zo’n complexe organisatie, vorm kan geven zodat deze duizenden jaren efficiënt en zelfvoorzienend kan functioneren. „Als er onderdelen kapot gaan, zou je die kunnen vervangen met hulp van 3D-printers, die werken met gerecyclede materialen.”
„Je moet al die voorstellen, ook dat van ons, niet al te letterlijk nemen”, zegt Crawford van het Icarus Project. „Het duurt echt nog minstens 150 jaar voordat we serieus kunnen nadenken over zo’n project. Wij zetten alleen de eerste stappen.”
In zijn sterrenreisboek Centauri Dreams vergelijkt Paul Gilster de hele onderneming met de bouw van een middeleeuwse kathedraal. Handwerkslieden bouwden voort op het werk van hun overleden voorgangers, en wisten op hun beurt dat ze zelf het eindresultaat nooit zouden zien.
Maar middeleeuwse timmerlieden vertrouwden op degelijke, al bestaande technologie, niet op Star Trek-achtige ‘sneller-dan-licht star warps’ zoals een van de praatjes in Orlando heet. „Tsja, het ziet er naar uit dat er ook flink wat UFO-achtige types naartoe komen”, zegt Crawford meewarig, „maar misschien valt het mee als ik ze in levenden lijve hoor.”
Bruno van Wayenburg
Dit artikel werd gepubliceerd in NRC Handelsblad op Maandag 26 september 2011, pagina 12 – 13